Geschiedenis

Sprang-Capelle

Sprang-Capelle, een gemeente in het noorden van Midden-Brabant, bestaande uit de voormalige dorpen en gehuchten Capelle, Hoge-Vaart, Nieuwe Vaart, Oosteind, Sprang, Sprangsevaart, Vrijhoeve-Capelle, Zandschel, Nederveen-Capelle, Zuidewijn-Capelle, ‘s-Grevelduin-Capelle.

Het gebied bestaande uit Capelle, Vrijhoeve-Capelle, Sprang, Zuidewijn en Labbegat, werd op het einde van de 13e eeuw door de graaf van Holland, Willem V van Holland, verkregen door de hertog van Brabant. Als eigenlijke geboortedag wordt 3 juli 1313 beschouwd toen Willem V Graaf van Holland, Henegouwen en Zeeland, Heer van Friesland aan Huno Laurenz van Wieldrecht twintig hoeven, moer en wildernis in erfpacht gaf. Twintig hoeven, die volgens de stichtingsakte, waarvan een kopie is bewaard, ten westen van het Loenremeer lagen voor St. Geertruidenberg, in de richting van Die Sprenghe, het beekje waaraan Sprang zijn naam te danken heeft.

Sprang-Capelle ligt vlak aan de snelweg A59 in de streek “de Langstraat”. “De Langstraat” bevindt zich tussen Den Bosch en Geertruidenberg. Nabij is de Efteling (Kaatsheuvel) en het natuurgebied “de Loonse en Drunense duinen”. Boven Capelle ligt de Bergsche Maas, Capelle bezit dan ook een mooie jachthaven.
In 1923 worden de gemeentes herzien en ontstond ook de gemeente Sprang-Capelle, bestaande uit Capelle, Vrijhoeven-Capelle en Sprang.

De nieuwe gemeente had ongeveer 5000 inwoners. De meeste inwoners kwamen uit Capelle (2005 ha.) : 2564.
De gemeente Sprang (423 ha.) zorgde voor 1872 inwoners en Vrijhoeve-Capelle (173 ha.) voegde er 559 inwoners aan toe. (in 1986: 8417 inw. en 2561 ha.)
Capelle had verreweg de grootste oppervlakte. In de nieuwe gemeente stonden drie raadshuizen. Aanvankelijk werd er bestuurd vanuit het gemeentehuis van Capelle. Er werd echter een plan gemaakt voor een nieuw raadhuis in het centrum van de gemeente namelijk Vrijhoeve-Capelle. De Capelse raadsleden verzetten zich hiertegen. Het mocht echter niet baten: op 5 december 1924 werd het nieuwe raadhuis in Vrijhoeve-Capelle in gebruik genomen. De eerste burgemeester van Sprang-Capelle, de heer Meijer (per. 1923-1934), was zich bewust van de onderlinge wrevel en anticipeerde hier telkens goed op. De heer Meijer, hij blonk uit in onpartijdigheid en was een goed bestuurder.

Capelle ontwikkelde zich verder. De glastuinbouw kwam op. De teelt van platglasproducten (meloenen, witte komkommers, sla en bospeen) kon zich vanwege een ideale waterbeheersing ontwikkelen.
De oorlog ging ook niet aan Sprang-Capelle voorbij. Sprang-Capelle werd eind oktober 1944 bevrijd, maar de oorlog was nog niet voorbij, tot eind januari 1945 lag Capelle, en vrijwel de hele Langstraat, midden in het frontgebied. De geallieerden hadden de Langstraat bevrijd, maar aan de overzijde van de Bergsche Maas (het Land van Heuden en Altena) waren de Duitsers nog heer en meester. Er volgden zware beschietingen. De trieste balans van de strijd rond het Capelse Veer: honderden doden en gewonden.

Na de oorlog moest er in Sprang-Capelle veel herbouwd worden, Capelle had in 1879 een schitterend raadhuis aan de Hoofdstraat gebouwd maar werd in de Tweede Wereldoorlog helaas verwoest door een verdwaalde V1.
In de periode 1886-1890 werd de spoorlijn Zwaluwe – ’s Hertogenbosch aangelegd. Deze spoorlijn kreeg al gauw de bijnaam “halve zolenlijntje”, omdat vooral de schoen- en lederindustrie er gebruik van maakte. Ook Capelle kreeg een station: het station Capelle-Kaatsheuvel. Voor de Capellenaren was de ligging van het station Capelle-Kaatsheuvel echter zeer ongelukkig, het lag helemaal aan de oostzijde van het dorp. In 1893 werd dat probleem opgelost, op de hoek van de Heistraat en Nieuwevaart kwam een nieuw station. Capelle beschikte vanaf dat moment over twee stations.
In 1950 stopte op de spoorlijn Zwaluwe – ’s Hertogenbosch het personenvervoer en niet veel later stopte ook het goederenvervoer. In 1953 ontkwam ook Capelle niet aan de watersnoodramp, er ontstond voor honderdduizenden guldens schade.

De binnenhaven van Capelle werd eind jaren 1950 gedempt. Aan het eind van de jaren 1960 kwam Sprang-Capelle aan een snelweg de liggen, de Maasroute (A59). In 1986 werd begonnen met het verwijderen van de rails en bielzen van de spoorlijn Zwaluwe – ’s Hertogenbosch. Momenteel ligt er een fietspad het Halve Zolenpad.
In 1997 was er opnieuw een gemeentelijke herindeling, Sprang-Capelle, Waspik en Waalwijk samengevoegd. Hoewel Sprang/Vrijhoeve zijn karakter verliest door nieuwbouw blijft Capelle echter zijn eigen karakter behouden. Een stukje van het “oude Capelle” is zelfs teruggekomen, in 1998 werd de binnenhaven van Capelle weer gedeeltelijk open gelegd. Ook in Capelle zelf is er sfeervol aan de bestrating en verlichting gewerkt.
Niettemin zijn er in Sprang/Vrijhoeve ook nog talrijke schitterende (monumentale) panden te vinden tussen de lelijke nieuwbouw.


Gemeentewapen voor de gemeentelijke herindeling van 07-07-1997

Capelle

Capelle ca. 2005 ha. (Sprang-)Capelle ligt vlak aan de snelweg A59 in de streek “de Langstraat”. “De Langstraat” bevindt zich tussen Den Bosch en Geertruidenberg. Voor de insiders:

  • Capelle wordt in het oosten begrensd door de Loonsestraat, Julianalaan en Hogevaart. Capelle begint dus vanaf het oosten gezien bij de Zuidhollandsedijk (vanuit het oosten gezien de rechterzijde van deze straat; de linkerzijde hoort bij Kaatsheuvel), Heistraat (Zidewinde) en de kruising Winterdijk/Hogevaart;
  • Capelle wordt in het westen begrensd door Waspik. Vanuit het westen begint Capelle vanaf onder andere de Waspiksedijk en de Juffrouwsteeg (sportpark s.v. Capelle);
  • in het noorden wordt Capelle begrensd door de Bergsche Maas;
  • in het zuiden wordt Capelle voornamelijk begrensd door Kaatsheuvel.

De naam Capelle komt waarschijnlijk het eerst voor in 1353.
Op de maandag na St.Laurens, 12 augustus 1353, gaf graaf Willem V van Holland aan Gerrit van Nederveen een moer (moerassig land, veenslik), 500 roede (maateenheid) breed, “gelegen zuydwaerts af te Brabant waert jegens het ambacht Cappellen”.
De gemeente was ontstaan uit een drietal ambachtsheerlijkheden, namelijk Nederveen-Capelle, ‘s-Grevelduin-Capelle en Zuidewijn-Capelle.
In 1441 wordt Adriaan Schrevel beleend met een deel van Capelle.
In 1479 wordt Beatrix/Barbara Schrevel beleend met een deel van Capelle.
In 1514 stonden er in Capelle 104 haardsteden. De bewoners leefden van de turfnering en het vervoer van de turf naar Holland en Zeeland op kleine schuiten en zo’n 53 grote schepen. In de winter werd ruim een derde van de bevolking onderhouden door de Tafel van de Heilige Geest, zoals het Armenfonds toen genoemd werd. Volgens de verpondingslegger van 1732 stonden er in dat jaar 233 huizen. In 1809 telde de gemeente 1429 inwoners en 272 huizen. Op de grens van Nederveen en Zuidewijn stond de parochiekerk van Capelle. Na de St.Elisabethsvloed bleef de plaats bekend als “het out kerkhoff”. Achter de Winterdijk werd een nieuw bedehuis gebouwd. De kerkgangers kwamen zowel van ’s Grevelduin als van Vrijhoeve-Capelle. Ter fundering werden elzenpalen gebruikt, in 1591 stortte het gebouw in. Het werd herbouwd en deze kerk hield stand tot in de 18e eeuw. Hoewel de openbare uitoefening van de katholieke godsdienst in het gewest Holland al in 1576 verboden was, kreeg de Reformatie in deze streken pas haar beslag tijdens het Twaalfjarige Bestand. De Staten van Holland benoemden in 1610 Cornelius Polletz, werkzaam in Uitwijk en Waardenhuizen, tot predikant van Capelle, Raamsdonk en Waspik.
De laatste twee plaatsen kregen na respectievelijk twee en zes jaar een eigen voorganger. Het kerkgebouw moest voor de Hervormde eredienst worden afgestaan. Op de noordelijke fundamenten van de bouwvallige kerk werd in het midden van de 18e eeuw de thans nog bestaande achthoekige zaalkerk gebouwd, die door ds.Zeijlmans op 1 november 1750 werd ingewijd.
Toen het geringe aantal katholieken op de grond van het zesde additionele artikel van de Staatsregeling van 1798 pogingen ondernamen om het kerkgebouw weer als het hunne te mogen beschouwen, maakten ze geen schijn van kans.
In 1809 telde Capelle 1238 Gereformeerden, 175 Rooms-katholieken, 1 Lutheraan en 15 Joden.
De ambachtsheer van Capelle bezat 3/4 van het tiendrecht, dat geheven werd bij de Hoge Vaart, bij de kerk en bij het Stapeleind. Het laatste kwart berustte in 1806 bij mevrouw de weduwe J.Verster de Ballien, Maarten Konings en Pieter Boezer. Zij hieven van de plaatselijke bewoners een tiende deel van de oogst en van het jonge vee. Oorspronkelijk was de opbrengst bestemd voor de instandhouding van de kerk en het onderhoud van de voorganger.

Bij de kerk woonde de predikant en stond de school, ter plaatse van het huidige adres Hoofdstraat 17. Een schoolmeester kwam al voor in 1571.

Het gebied behoorde tot 1795 bij Holland.
De ontginners van het gebied Capelle legden vaarten aan voor de afvoer van de turf naar de Hollandse steden. Door de turfvaart vestigden zich in de Langstraat ook vele schippers en scheepswerven. Ook de landbouw begon zich gaande weg te ontwikkelen. In 1822 is te Capelle op de Langstraat in Noord-Brabant een scheepswrak gevonden. Het schip is opgegraven en onderzocht door Glavimans, die ook een model van het schip heeft vervaardigd.
In het schip van Capelle zijn tegels gevonden die uit de tweede helft van de 16e eeuw dateren. Een rapport over het onderzoek is in 1824 gepubliceerd door het Koninklijk Nederlandsch Instituut, de voorloper van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. Het onderzoek trok indertijd grote belangstelling. Zo schreef de bekende Nederlandse archeoloog C.J.C. Reuvens een verslag, dat verscheen in het tijdschrift Antiquiteiten. Andere berichten verschenen in de regionale pers en in de Konst- en Letterbode (1822).

Sprang

Twintig hoeven, die volgens de stichtingsakte, waarvan een kopie is bewaard, lagen ten westen van het Loenremeer voor St.Geertruidenberg, in de richting van Die Sprenghe, het beekje waaraan Sprang zijn naam te danken heeft. Sprang behoort tot het dorp Sprang-Capelle.

Het gebied bestaande uit Capelle, Vrijhoeve-Capelle, Sprang, Zuidewijn en Labbegat, werd op het einde van de 13e eeuw door de graaf van Holland, Willem V van Holland, verkregen door de hertog van Brabant. Op 3 juli 1313 gaf Willem V Graaf van Holland, Henegouwen en Zeeland, Heer van Friesland aan Huno Laurenz van Wieldrecht twintig hoeven, moer en wildernis in erfpacht.
Twintig hoeven, die volgens de stichtingsakte, waarvan een kopie is bewaard, ten westen van het Loenremeer lagen voor St.Geertruidenberg, in de richting van Die Sprenghe, het beekje waaraan Sprang zijn naam te danken heeft.
Huno Laurenz van Wieldrecht kreeg toen tevens het recht om over de bewoners recht te spreken “van sinen moer op den Spranc bi Beysoeyen”.
Het was toen nog een onherbergzame, gevaarlijke streek “vol quade moeren ende laechten”, die in het Brabantse land uitliepen maar aan Holland toebehoorden. Al eerder had graaf Willem III van Holland omstreeks 1305 aan twintig vrije lieden met hun gezinnen “twintch hoeven moers vuyt elcke hoeve van XVI morgen”, uitgegeven. De grond werd uitgedolven en er werden dijkjes en staatjes aangelegd. Toen men eenmaal zover was, bleven 240 morgen bruikbaar land “wesende licht bruikbaar land” over. Op die plek verrees het dorp “Dye Sprancke oft Spranghe” genoemd.

Het ambachtsheerlijkheid Sprang behoorde in de 15e en 16e eeuw toe aan het adellijke geslacht Van der Duin, de Van der Duinstraat in Sprang refereert hier nog naar. Verondersteld is, dat deze Heren begonnnen waren als schout, die met de heemraden, later schepenen, de dorpsrechtbank uitmaakte.
Na 1440 werd de Winterdijk aangelegd, als gevolg van de St.Elisabethsvloed (1421). Er bleven toen enkele wielen (wiel= plas die na een dijkbreuk of overstroming is ontstaan) over, o.a. die van Zuidewijn.
In 1500 had het dorpje nog maar 600 inwoners, in 1600 waren dat er 1000, die in de Nieuwstraat, de Oudestraat en aan de Vaart woonden.
De landbouw was vanaf het begin af aan een middel van bestaan, maar voldoende was dit niet, ook het turfsteken speelde er een grote rol. De meeste inwoners van Sprang waren echter aangewezen op werk elders, zoals uit een archiefstuk blijkt: Omdat het “den schamelen ingeseten onmogelijck is den cost te winnen moeten sy op andere plaetsen ende in andere landen met haeren arbeyt den cost gaen winnen”, zoals “in de Vriese ender Gelderse venen”. Daarom ook gingen ook anderen werk zoeken in omliggende dorpen, Holland, Brabant en zelfs Zeeland. De turfgraverij had ook tot gevolg gehad, dat het dorp te kampen kreeg met een slechte ontwatering. Grote gebieden ten zuiden van de banddijk van de Langstraat waren door de St.Elisabethvloed onder water komen te staan in 1421. Veenbanken konden hierdoor niet meer worden ontgonnen.
Aanvankelijk was Sprang een katholiek dorp, waar al vrij vroeg een kapel kwam te staan, waarvan de kerk van Loon op Zand de moederkerk was. In 1325 stond er al een bedehuis en in 1329 noemde de pastoor van Loon op Zand, Henricus Stiercken, zich “pastoir van Venloen en Spranghe”. Vanuit zijn oude parochie leidde hij de kapelaandienst van Sprang. De helft van de tienden waren voor de pastoor de andere helft voor de graaf. Graaf Philips van Bourgondië wees die tienden in 1464 toe aan pastoor Jan van Beringen van Loon op Zand en Sprang, maar als voorwaarde werd uitdrukkelijk gesteld, dat de pastoor er voor moest zorgen, dat de katholieken van Sprang zouden worden bediend en dat er minstens tweemaal per week, op zondag en op donderdag, een mis zou worden gelezen. Verder bepaalde graaf Philip van Bourgondië dat de kapel van Sprang na de dood van deze pastoor “zou geenigeert worden in eender parochiekercke”. De pastoor overleed omstreeks 1474. De kapel werd verbouwd en vergroot; omstreeks 1475 waren toren en kerk voltooid. Op een klok vastgelegd: ‘S butendyc maeckte mi, 1475. Elck eere my, al ic bescrey de doden ende roep den levende toe Godes dienste. Een eigen pastoor heeft Sprang nooit gekregen, de parochie bleef onder supervisie van Loon op Zand.
Tijdens de Tachtig Jarige Oorlog, in 1610, werd de kerk op staat van de Staten van Holland aan de hervormden gegeven. De eerste predikant was Cornelis Hanecop. Al vrij gauw raakte de kerk in verval. Rond 1600 was er bij Sprang het Cnoppen Ambacht deze moest gelegen zijn aan/bij de Sprangse Sloot.
In 1624 slaat de Prins van Oranje voor de winter zijn kamp op in de Langstraat, waarbij de graaf van Mansveld zijn Franse, Engelse en andere buitenlandse troepen in Sprang en Vrijhoeve laat logeren. Gevolg: alle granen en ander voedsel wordt in beslag genomen en gedurende de winter worden inwoners telkens als gijzelaar vastgezet.
In 1625 breekt na het vertrek van de legers uit de Langstraat de pest uit. “Deze epidemie is zo hevig “dat het meeste part der menschen daeraff alsdoen zijn gestorven, daerdoer vele landerijen eenige jaeren lanck ledich ende vogelweije zijn blijven liggen”. (bron: Stichting Adriaean Snoermans Fond)
In 1636 liggen de troepen van de prins van Oranje te Sprang, maar de brigade van de hertog van Bouillon slaat het kamp gedurende twee maanden op binnen de heerlijkheid, namelijk aan de Vaart. Deze brigade rooft en vernielt alle rogge, boekweit en andere veldgewassen, maar breekt ook nog eens zo’n zeventig huizen en schuren af, om het hout te gebruiken voor het opbouwen van eigen hutten en barakken. (“sijnde alsdoen bij ende doer het leger ende voetvolck int maecken van henne hutten, boijen ende bracken wel LXX huijssen en schueren totaliter inden gront afgebrooken, ende allen het hout soe opgaende als andere tenemael afgehouwen ende vernielt”). In een verklaring, afgelegd door twee inwoners van Sprang, lezen we nog over de afbraak van de huizen: dat “inde voors. heerlicheijt ende dorpe van Loon opt Sant doer het voetvolck ende infanterije desselffs legers gansselijck affgebroken ende geruineert zijn drije en vijfftich woonhuijsen ende schueren, negen turffhuijsen, sulcx dat noch kelders noch schoorsteenen daer aff overgebleven zijn”.
In 1666 heerschte hier ene pest, die er reeds lang gewoed en vele menschen ten grave gebragt hadt. In 1748 lagen op de heide, tusschen Loon op Zand en Waalwijk, de Staatsche en Duitsche hulpbenden gelegerd. Hier was, van den 30 October tot den 27 November, hunne laatste legerplaats, wijl de vrede, te Aken getroffen, den 18 November dadelijk werdt getekend; waarover, zo door het klein geweer, als door het kanon, door deze gelegerde benden ene grote vreugde werdt bedreven. (bron: Steph. Hanewinkel Geschied- en aardrijkskundige beschrijving der Stad en Meierij van ’s Hertogenbosch (1803) Stichting Adriaean Snoermans Fond)

1811:
In 1811 moest de torenspits voor de helft worden gesloopt. Deze plek werd uitverkozen om een seintoestel op te plaatsen, dat in 1816 weer werd opgeruimd en er werd een kleine spits op de toren geplaatst. In het begin van de 19e eeuw bemerkte men dat de kerk aan het verzakken was. In 1911 werd zij gerestaureerd. Ondertussen was Sprang van de turfstekerij steeds meer overgeschakeld op de hooibouw, veeteelt en veehandel. Naast de landbouw gingen de bewoners zich ook toeleggen op de industrie van de Langstraat, namelijk schoenen en leer. Sprang is tot 1813 Hollands grondgebied gebleven, in 1923 onstaat uit de voormalige gemeenten, Vrijhoeve-Capelle, Sprang, Capelle, de nieuwe gemeente Sprang-Capelle.

Bronvermelding:
Encyclopedie van Brabant
Heemkunde Vereniging Sprang-Capelle
Met dank aan:
Geschiedenis van het Dorp Capelle Sprang-Capelle, Noord-Brabant, Nederland – Website van Sportvereniging Capelle
Dutch Civic Arms – Nederlandse Overheidswapens
Cees Heystek

Terug